De Leidsche Kunstclub „De Sphinx” hield een intiemen avond voor de leden, waarop verzen werden gezegd door den heer Theo van Doesburg. Het bovenzaaltje van „In den Vergulden Turk” was smaakvol ingericht; in het gedempte licht kwamen de twee moderne schilderwerken, welke den wand versierden, mooi tot hun recht.
Spreker begon met te wijzen op het onderscheid tusschen het subjectieve en het objectieve vers; het vers van het generzijds en het klankvers, het expressionistische vers.
Om dit goed te laten hooren, werden eerst verzen van subjectieve dichters ten gehoore gebracht; eenige van de petits poèmes van Charles Baudelaire, den beroemden decadent; iets van Lodewijk van Deyssel uit Frank Rozelaar en Afdwaling en vele kostelijke bladzijden uit De Hovenier van den steeds meer bekend wordenden Indischen dichter Rabindranath Tagore. Hierop een korte pauze.
Daarna volgden de klankverzen. Aangevangen werd met Urtod, het Raum-Zeit-vers, van den in de loopgraven gesneuvelden August Stramm. De prachtige oorlogsverzen van mevr. A. H. Feis, z.g. staccatoverzen toonden in felle beelden den jammer van den wereldoorlog.
Na nog een drietal verzen van den heer A. Kok werd de avond besloten met verzen van den spreker zelven, die spoedig zullen verschijnen onder den titel van „Stemmen uit de eeuwigheid”.
|